OSSENSTAL

2.5. Huldezang: `l'Ossenstalliade'.

 

In 1872 bracht een groep mensen een vakantie door op de Ossenstal. Dat bezoek werd vereeuwigd door een gedicht van François Thielens en door tekeningen van Cesare Dell`Aqua, twee van de vakantienemers. Het werk is getiteld: `l 'Ossenstalliade' en was tot zijn dood in het bezit van R. Buckinx die er in 1972, 100 jaar na het bezoek, een artikel over schreef. Door het gedicht krijgen we een prachtig beeld van het dagelijks leven van de 19de eeuwse burgerij op het platteland en op het kasteel. De vijftien zangen van `l 'Ossenstalliade' (iedere zang behandeld één vakantiedag) laten ons meeleven met het wel en wee van een sociale klasse in de 19de eeuw. We vatten de Franstalige verzen samen.

`Op zondag 8 september 1872 vertrekt in Antwerpen het echtpaar Thielens. Het zijn François, de dichter van het stuk, provinciaal griffier (1836-1888) en zijn echtgenote Marie-Philippine Van den Bemden. Met de trein naar Aarschot waar wordt overgestapt in de trein naar Diest. Martin, de hoeveknecht, leidt de koets door Veerle langs het kasteel de Zerezo en door de Trichelhoek tot voor het perron van het Ossenstalkasteel, waar het echtpaar Thielens wordt opgewacht door mevrouw Van der Elst, John Ward, het echtpaar Dell`Aqua, Grisar-Fuchs, hun kinderen en het huispersoneel. Bij het avondmaal op het kasteel houdt De Marbaix "een voorhistorische speech". Hier eindigt de eerste zang en dus het relaas over de eerste dag.

In de tweede zang wordt de tweede vakantiedag vermeld. Het gezelschap bezoekt het Paviljoen waar John Ward woont. Rechtover deze villa staat de herberg 'het Paviljoen', die dichterlijk de 'posada' (Spaanse herberg) wordt genoemd. Wat verder staat nog een hoeve (van het Paviljoen) met twee zijvleugels, een 'tempel van kunst' omdat er muur schilderingen zijn aangebracht. De volgende dag schildert Dell´Aqua, de tekenaar van het gezelschap, een uithangbord met het portret van Lien, de boerin, om het boven de ingangsdeur van de hoeve te hangen. Zo krijgt de Kempen dankzij Dell´Aqua zijn 'Fornarina'. Dezelfde dag trekken allen naar Oosterlo. Op de plaats van de oude kapel zou eertijds een Romeinse burcht hebben gestaan. Nu ontmoeten zij er geen Romeinen meer, maar wel een geesteszieke.

In de kerk bezichtigen ze een oude triptiek en de grafsteen van Jan Hoorn Perwijs, een bastaardzoon van de heerlijke familie die in de 15de eeuw het land van Geel in bezit hield.

De zevende dag behandelt de gebeurtenissen van zaterdag 14 september toen Geel werd bezocht. Daar ontmoeten ze een Franse fotograaf die ter gelegenheid van de kermis was gekomen. Die dag wordt de nieuwe gemeenteraad officieel geïnstalleerd onder de nieuwe liberale burgemeester Egied Verbruggen. De dag voordien, vertelde de fotograaf, stond Geel op stelten want de nieuwe burgemeester kreeg er een schitterende aubade vanwege de harmonie. Gustaaf, de fotograaf, biedt het gezelschap aan een foto te maken waarop mevrouw Vander Elst antwoordt : 'Ik ben slechts een weduwe met vele kinderen, tien meisjes en vier jongens. Is uw prijs echter schappelijk, dan wil ik wel met U onderhandelen, al woon ik slechts in een hut, in een ...ossenstal'.

Dit is een grapje van mevrouw Vander Elst want zij stierf kinderloos. De prijs wordt afgedwongen en de maandag nadien zal de fotograaf naar de Ossenstal komen.

Verder komt het gezelschap te Geel nog in contact met de burgemeester, bij wie Thielens aandringt op een weg, schepen Schoofs, notaris Mansfield en dokter Bulckens, de inspecteur van de Rijkskolonie. ´s Avonds gebeurt de terugreis naar Eindhout bij regen en ontij.

Op zondag 15 september gaat men naar de mis, waar een pater de missie preekt. De priester schimpt op de slechte zeden, de voortschrijdende industrialisatie, de slechte kranten, de ledigheid, allen suppoosten van Lucifer, gif voor de jeugd en de ouders. Bovendien weerklinken nu geen heilige zangen meer, wel duivelse muziek van Offenbach!

Nog in de war door dat sermoen, hetgeen de dichter aan het twijfelen brengt over de schone zeden van de Kempense bewoners, stelt Thielemans voor naar Zittaart te gaan. Baron Eugène de Zerezo de Tejada brengt hen er naartoe. Het gaat verder naar Meerhout waar ze op het kerkplein de totaal vervallen obelisk zien staan. ´s Middags zijn ze te gast bij Isabelle Grietens, de schoonmoeder van De Marbaix. Zij is gehuwd met brouwer Josephus Bongaerts van Meerhout. Langs de Veedijk komen ze terecht bij de mooie Sint-Nicolaaskapel van Zittaart. Vandaar keren ze terug naar het kasteel waar een fijn diner hen wacht.

Op zondag 16 september (negende dag) trekt een wagen van Geel naar Eindhout. De man die het paard ment, denkt na over de tien dochters en vier jongens van de dame waar hij naartoe trekt. Het is de kermisfotograaf. Hij moet dikwijls de weg vragen naar de Ossenstal en gaat zelfs bij vergissing aan de deur van Sint-Mariadal te Oosterlo aanbellen. Op het perron van het kasteel wordt de groepsfoto genomen. Naar de mode van de tijd wordt er fijn geposeerd. Baron de Zerezo met zijn geweer, mevrouw De Marbaix met haar jongste baby op de knieën, Dell´Aqua met zijn schilderspalet, Thielens met een boek en Mevrouw Vander Elst als gastvrouw in het midden. Na de foto trekken de dames naar Veerle om inkopen te doen.

Op dinsdag 17 september maakt Gustaaf, de fotograaf, nog foto´s van de hoeve en het paviljoen van Ward. De boer poseert met de vork op de schouder en zijn kinderen worden zittend gekiekt. Meerts verslaat Thielens bij het biljartspel.

De volgende dag vertrekt Dell´Aqua naar Brussel. Het is woensdag en dus visdag. Er wordt tarbot gegeten.

Op donderdag 19 september besteld de postbode 'le Précurseur', een liberaal Antwerps dagblad dat verscheen tussen 1835 en 1914. Daarin verneemt men dat de Desselse schilder Karel Ooms een studiereis naar Nederland onderneemt. Die dag wordt een uitstap naar Tongerlo gedaan. Eerst gaat men naar Veerle waar men een ledige zak afgeeft bij de bakker. Vanavond zal hij, gevuld, weer op genomen worden. Over Varendonk gaat de tocht verder. Men bezoekt te Tongerlo notaris Verhaert, de abdij en de dorpskerk waar men bezig is fresco´s te schilderen. In een winkeltje waar men wat snoep wil kopen en een briefje van 20 frank aanbiedt, is men achterdochtig en wil men niet wisselen. De terugtocht gaat over Westerlo en in de post aldaar wordt even binnengelopen om de kranten en de briefwisseling mee te nemen want Eindhout werd toen bedeeld door de post van Westerlo. Verder komen zij voorbij het kasteel van Westerlo en het monument (1846) van burgemeester en volksvertegenwoordiger Pieter Gieles Peeters, die Thielens typeert als 'de oude brompot'. Die dag wordt weer goede sier gemaakt op de Ossenstal, want bij het avondmaal krijgen de gasten lekkere patrijzen.

De dertiende dag van het verblijf krijgt dichter Thielens brieven met slecht nieuws. Bovendien regent het de hele dag.

De voorlaatste dag is er iemand jarig. Die dag is er een groot feest, waarop gedanst wordt dat het een aard heeft. Onze dichter houdt een speech en heeft voor elk der aanwezigen een hartelijk woordje.

Zondag 22 september is de laatste dag. Er wordt afscheid genomen. De dichter zingt zijn zwanenzang. Er wordt nogmaals getoast, gedronken en gegeten, in open lucht in het park van het paviljoen. Het is een feestmaal, Pantragruel waardig, waarbij de lof van de gastheer en de gastvrouw, het echtpaar Ward, wordt bezongen.

Tenslotte neemt men afscheid. Onze dichter is ontroerd, maar van de gastvrouw, mevrouw Vander Elst, krijgt hij twee klinkende zoenen. Hij denkt aan de lelijke Franse troubadour Alain Chartier (1399-1441) die om zijn mooie gedichten door koningin Margaretha van Schotland, echtgenote van Lodewijk XI, gekust werd in zijn slaap. Thielens besluit na de kussen van mevrouw Vander Elst : 'J´ai trouvé dans Eynthout, Marguerite d´Ecosse.'

Wellicht is Thielens tijdens zijn verblijf al begonnen aan zijn gedicht want de vijftien zangen zijn gedagtekend op 7 oktober 1872, vijftien dagen na zijn vertrek uit Eindhout.

Alhoewel dit relaas handelt over banale, alledaagse dingen, geeft het toch een mooi beeld van de levenswijze en mentaliteit van het 'groot volk' te Eindhout in de vorige eeuw.

 

2.6 De publieke verkoop in 1900.

 

De kinderen van John Ward hadden weinig zin om te Eindhout te blijven wonen. Het hele Ossenstalcomplex werd verkocht. De inmijning vond plaats op woensdag 27 juni 1900 en de definitieve verkoop op woensdag 11 juli 1900. Dat gebeurde te Brussel door notaris Ectors voor de vrederechter van het eerste kanton van Brussel in de verkoopzaal van notarissen, Wolvengrachtstraat 38 te Brussel. Alle onroerende goederen, gebouwen en gronden werden verkocht in drie delen.

Lot een: 'onder de gemeente Eindhout: het kasteel "Ossenstal" genoemd, met serre, paardenstal, koetshuis en tuigkamer behorend tot het kasteel, de hoeve, stallen, grote koeienstallen, zwijnenstal, schuren en andere bijgebouwen van de hoeve, lanen, grasvelden, lusttuinen tussen de laan ("dreef") van het kasteel en de weg Veerle-Geel. Deze plaatsen stonden kadastraal vermeld als Ossenstalveld, Groot Eyndakker, Hamsbroek en besloegen een oppervlakte van 55 hectaren, 76 aren en 30 centiaren. Bij lot een hoorde onder de gemeente Vorst weiland, boomgaard, kreupelhout, moeras en veldwegen. Deze plaatsen, gekend als Hoevemaeyen, Schuytbroek (en Ossebroeken), hadden een oppervlakten van 43 hectaren, 97 aren en 65 centiaren.'

Lot twee: ' onder de gemeente Eindhout: een woning die diende als "estaminet" en tevens tramhalte was. Hier woonde de privé-boswachter Jean (Jan-Baptist) De Jongh. Bij dat café hoorde een moestuin, grond en weiden gelegen aan de weg Vorst- Eindhout, het Schuytbroek genaamd. Na grondafstand voor wegverbreding en aanleg van "tramway" bleef hiervan 2 hectaren, 48 aren en 85 centiaren over,'

Lot drie: ' onder de gemeente Eindhout: het Paviljoen tegenover de tramhalte, een moderne en elegante constructie met kelders, gelijkvloers, verdieping, "mansardes" en zolder, moestuinen, neerhof, gelegen nabij de weg Eindhout-Vorst en aan een laan, daarnaast een eikenbos tegenover het Paviljoen met een gebouw gebruikt als stal voor paard en rijtuig en logement, vervolgens een moderne hoeve met schuur, stal en bijhorende gronden, verder een ander eikenbos en twee percelen grond tussen de hoeve en de tuin van het Paviljoen en in het Eindhouts broek. De totale oppervlakte van dit derde lot bedroeg 12 hectaren, 50 aren en 60 centiaren.

Het hele Ossenstalcomplex had in 1900 een oppervlakte van niet minder dan 114 hectaren, 73 aren en 40 centiaren.'

De loten een en twee werden gekocht door graaf de Merode van Westerlo en lot drie (het Paviljoen) door notaris Raedts, eveneens van Westerlo. Een dochter van graaf de Merode, nl. Maria (geboren te Westerlo op 5 juli 1884) trouwde in 1908 te Westerlo met de Italiaan Massomo Lancelotti( geboren te Rome op 8 september 1881), Maria de Merode kwam in het bezit van het kasteel (als bruidsschat of geërfd?) en woonde er enige tijd. In 1910, na amper twee jaar, liep het huwelijk op de klippen. De Italiaanse avonturiergeest van Lancelotti kwam naar boven en hij verliet zijn vrouw, zonder adres na te laten. Zij zouden beiden toevallig in het zelfde jaar, 1973, overlijden. Lancelotti had zich als 'prins' uitgegeven en werd in die hoedanigheid meestal vermeld, zelfs in officiële akten. Op die titel kon hij echter geen aanspraken laten gelden. Alle persoonlijke bezittingen van Lancelotti die hij uit Italië had meegebracht, werden in 1910 in het kasteel 'de Ossenstal' publiek verkocht, via notaris Van Hove van Geel. Waardevolle dingen werden aan een spotprijs verkocht. Een reproductie van Botticelli´s Magnificat werd door Jan Nicasie, de latere schepen van Vorst, voor 10 frank aangekocht.

Deze foto van de Ossenstalhoeve werd genomen in het begin van de 20ste eeuw.

Het Nieuwe Regime

Menu

De Ossenstal in de 20ste eeuw