| 
       
      Mijn echte naam is Maria 
      Josephina Cares, dochter van Victor Cares en Leonie Cools, maar zo zullen de mensen mij niet kennen. Schrijf dus 
      maar: "Mieke De Boel", die herinneren ze zich nog wel. 
       
      
        
          
            
              | 
            
             Ik 
      ben geboren in Schoot, een gehucht van Tessenderlo, op 27 april 1893 in een voor die tijd prachtig gebouw, 
      het Hoog huisHet Hoog huis van Tessenderlo: Nu kan je het bewonderen in Bokrijk. 
            Klik om de site te bezoeken en het gebouw te zien., dat nu in Bokrijk staat. Er zijn bij ons thuis 11 kinderen 
      geweest en ik was de derde. Toen ik drie weken oud was, kwam ik bij mijn 
      grootouders aan mijn moeders zijde in de Trichelhoek te Eindhout terecht. 
      Daar ben ik grootgebracht.
  Vanaf mijn zevende jaar ging ik naar de 
      lagere school in Eindhout. Daar waren toen alleen maar twee meesters voor 
      alle jongens en meisjes van gans Eindhout. Ik ging slechts vier jaar en 
      één winter naar de school. Toch kon ik goed lezen en schrijven. De 
      jongens zaten langs de ene en de meisjes langs de andere kant. Jongens en 
      meisjes naast mekaar dat mocht toen niet. Tussendoor bleef ik wel eens 
      thuis uit de school. Dat mocht in die tijd. Men was niet verplicht de 
      lessen te volgen.
  Naar school gaan, was in die tijd niet makkelijk. 's Morgens 
      moesten we meer dan een half uur stappen. 's Middags naar huis en dan weer 
      terug en dat allemaal met 
            klompenDe definitie van een klomp: Schoeisel, bestaande uit een uitgehold stuk hout. Om te zien hoe klompen worden gemaakt, bezoek je best het klompenmuseum te Laakdal. 
            Klik om de site te bezoeken. aan onze voeten. Kwam men te laat in de 
      school, dan moest men met de kop onder bank. De meester kletste met zijn 
      lat op ons achterste. De meisjes, met hun lange rokken, werden daar niet 
      zoveel van gewaar maar bij de jongens deed dat dubbel zeer. Die klaagde 
      achteraf nogal. Om de meisjes te leren naaien, breien en kousenstoppen 
      kwam er tweemaal per week een juffrouw in de school.  | 
           
          
            | 
            Mieke getekend door
            Fons Derboven | 
           
         
       
      
       Toen ik elf 
      jaar geworden was, ben ik thuisgebleven om te werken op de boerderij van 
      mijn grootouders. Dat waren brave mensen. Ze zijn altijd goed voor mij 
      geweest. Zij boerden in de Trichelhoek met negen koeien en een koppel 
      paarden. Janneke Cools was in zijn tijd een rijke boer moet ge weten. Op 
      de boerderij moest ik zowat van alles doen: mest brekenDe definitie van mest breken:
       Vroeger werd met een volle mestkar naar de akker gereden. Daar trok de boer met de mesthaak het mest van de kar, zodat deze in hopen verspreid over de akker kwamen te liggen, om vervolgens met een riek te worden losgewerkt en regelmatig over het land verspreid, waarna het onderploegen kon beginnen., aardappelen 
      rapen, achter de ploeg staan en wat weet ik al. Zo ging dat vroeger. Ik 
      ben bij mijn grootouders gebleven tot zij gestorven zijn. Nadien ben ik 
      daar bij twee ongehuwde nonkels gebleven. Ik verdiende er 25 frank per 
      maand. Op hun boerderij stonden vijf koeien. Die moest ik oppassen. 
      Verder ook brood bakken, wassen en zo meer, kortom al het huishoudelijk 
      werk van een boerin en dat was in die tijd heel wat.
  
       
       In 1914, toen 
      ik 21 jaar oud was, ben ik getrouwd met onze Fil (Theofiel De Boel). Ik kende hem al langer 
      want wij woonde vlak naast mekaar. Eerst gingen we in Eindhout wonen, in 
      de 'Oude zaal'. Hier werd in 1914 ons eerste kind, Jan-Baptist (Tist) 
      geboren. Onze Fil werkte in een Luikse koolmijn en daarom zijn we 
      naar ginder vertrokken.
  Twee jaar hebben we in Luik gewoond. Ik heb 
      daar nog in het gevang gezeten. Met Sinksen kwamen we graag naar het 
      ouderlijke huis in Eindhout. Ik had echter geen identiteitskaart. Met een 
      achttal personen maakten we een akkoord en gingen tot acht keer 
      naar het Duitse Kommandatur. Telkens moesten we met de boot de Maas 
      oversteken. Het koste ons ieder keer 5 cent. De Duitsers vroegen 10 Duitse 
      Mark voor de identiteitskaart. We zegden dat we dat niet konden betalen. 
      We vlogen het cachot in. Mijn broer heeft vier dagen gezeten, ik twee en 
      de jongere meisjes maar één dag. We zaten in het groot prison van Luik, in 
      nummer 10, ik zal het nooit vergeten. En dat allemaal voor een 'Pas'. Die 
      moesten we aan de Duitsers toch niet betalen meenden wij. Dan maar de 'de 
      bak' in. Dat was nog een eer. Het was er al bij al nog niet zo slecht. Ik 
      had wat brood meegenomen maar had het niet nodig. We kregen er droog brood 
      te eten en soep. Daar dreef soms zo veel vet op dat ik dacht 'daar heeft 
      een Duitser in gelegen'. We vonden soms dat het in Luik beter in het 
      prison was dan er buiten.
  Zolang we in Luik woonden, ben ik veel op 
      en afgereden naar Eindhout. Ik nam dan de tram in Ans en verder langs 
      Sint-Truiden naar Herk-de-Stad. Vandaar ging ik te voet naar de 
      Trichelhoek in Eindhout, dat was ongeveer 27 km enkel. Hier bakte men twee grote broden voor mij en ik 
      kreeg ook wat bonen of wat anders mee. Voor de terugweg naar Luik ging ik 
      te voet tot bij Verachtert in Veerle. Die ging varkens kopen in Diest en 
      ik mocht met hem meerijden. Daar nam ik dan een manneke mee die voor één 
      Duitse Mark mijn vracht hielp dragen tot in Herk-de-Stad, waar ik terug op 
      de tram stapte. Ik was dan van 's morgens vier uur van huis en kwam 's 
      avonds om negen uur terug aan in Luik. Ze kwamen mij dan afhalen aan de 
      tram opdat ik op weg naar huis niet zou beroofd worden van mijn eetwaren. 
      Het was gevaarlijk onderweg want in de stad heerste veel armoede, geen 
      melkboer, geen bakker, er was weinig te verkrijgen. In Luik ben ik ook 
      bevallen van een tweeling. De beide kinderen Louisa Maria en Marguerite 
      Alphonsine zijn echter gestorven, het eerste leefde 21 dagen en het tweede 
      11 dagen. Op het 'Comiteit' was het overlijden niet aangeven, zodat we nog 
      een tijdje melk en brood kregen voor de tweeling. Toen ze het vernamen 
      hebben we er wel wat last mee gehad. Wat we teveel ontvangen hadden, 
      hebben we niet moeten terug betalen. Toen we twee jaar in Luik woonden werd er in
      Eindhout bij de ouders van onze Fil ingebroken.
      Dieven hadden daar alles gestolen: brood, boter,
      de room om te karnen, kortom alle
      voedingswaren. Men schreef ons dat we moesten
      terugkeren naar de Trichelhoek en dat hebben
      we ook gedaan. Onze Fil ging opnieuw werken
      bij zíjn ouders en ik bij mijn nonkel Fil van Coolske, tot ik van
      onze Frans beviel. Toen zijn we naar Oosterlo
      (Geel) vertrokken. Dat was in 1919. 
      
        Oosterlo vergeet ik niet! Ik heb er 52 jaar
      gewoond. Onze Fil ging opnieuw naar de
      koolmijn en ikzelf boerde er wat bij. Tijdens de
      oogst moest onze Fil thuisblijven om me te
      helpen. Ik had te zorgen voor de kinderen en het
      werk op het veld was te veel voor mij alleen. Nadat onze Fil thuis bleef uit de 
      koolmijn,
      hebben we nog negen jaar geboerd met drie
      koeien in de stal. Niet alleen die koeien stierven,
      ook mijn kinderen. Vier zijn er overleden op
      negen jaar tijd. Ons Louisa (Lowiske)(°1923) overleed aan een acute 
      keelontsteking: kroep (in de volksmond: de krop) in 1931, 
      de helft van de klas, acht kinderen werden behandeld door een jonge dokter en zij haalden 
      het, de andere helft werd behandeld door een oudere dokter en overleden allen. In 1934 overleed onze oudste zoon Jan Baptist (Tist)(°1914) aan een longaandoening:
      pleuritis (in de volksmond: waterfleurus). In 1935 
      overleed onze Willy (°1933) aan de stuipen.     De laatste grote jongen die ik
      moest afgeven onze Frans (°1919), sneuvelde in de oorlog. Dat was
      in 1940 bij het begin van de Duitse inval in
      België. Hij was 'chauffeur' van een ambulance
      en kreeg een panne aan zijn voertuig. Plots
      kwam er een bom terecht op de ambulance. 's Anderendaags was mijn zoon dood. Het 
      waren kwade jaren voor ons. Dikwijls is het eten onaangeroerd op tafel 
      blijven staan. De een stond soms hier te wenen en de andere daar. Vier op 
      negen jaar, het is niet niks. Ooit zaten we met een volle tafel, nu hadden 
      wij nog maar twee kinderen over van de acht. Mijn oudste nog levende kind 
      ons Rosa werd door War Engelen en zijn echtgenote Julia Cools, een nonkel 
      en tante van mij, naar hun huis gehaald. Ik had teveel meegemaakt en kon 
      de zorg voor mijn twee overblijvende kinderen niet meer aan, enkel de 
      jongste ons Francine bleef bij ons. Ik moest er uit ... 
        Nadien ben ik vijf keer naar Lourdes geweest,
      naar Zwitserland en naar zee. Ik moest elk jaar
      eens weg om het verlies van mijn zes kinderen, te
      kunnen verwerken. Onze Frans, de gesneuvelde
      soldaat, is achteraf in Oosterlo begraven met
      militaire eer. Een late troost.
  
       Brood en vlaaien bakken dat deden we zelf en
      karnen ook. Veel uitgaan was er bij ons niet bij.
      Onze Fil hield daar niet van maar als hij
      somtijds eens wegging, dan kwam hij dronken thuis. Erg heb ik dat nooit gevonden. Toen ons
      Francine (°1939) gedoopt werd, hebben ze dat goed
      gevierd, een hele dag op café. Ik was bijna 47 jaar toen ze werd geboren en was er zeer
      gelukkig mee. Nu woon ik graag bij haar en amuseer me met mijn jongste 
      kleinkind Kris.
  Nog even terug naar de Tweede Wereldoorlog. In 1940 gingen we op de vlucht tot in Heist-Goor. Daar woonde een paardenhandelaar en 
      'De Pegger' uit Oosterlo kende hem goed. Het
      gezin van De Pegger, van Jefke Cruys en wij togen er op af. 't Was precies de vlucht naar
      Egypte. Ik moest de kinderwagen duwen waarin
      twee hespen lagen ... 
      Enkele dagen later zíjn we teruggekeerd naar huis, toen de brug over de 
      Nete hier werd opgeblazen.
      Van de Duitsers hadden wij weinig last, die wisten genoeg.
  
       Onder de 
      mobilisatie hebben er bij ons ook Belgische soldaten gelegen, dat ware 
      goeie mannen. Die mannen mochten kolen halen in de mess van de officieren 
      om zich te verwarmen. Maar wij hadden kolen genoeg, onze Fil werkte in de 
      mijn. Die mannen dronken wel graag en een buur, Vanneylen bracht maar bier 
      aan. Maar als ze aan de fles zaten, lieten ze er altijd wat in voor onze 
      Fil als die 's morgens thuiskwam van de mijn.
  Een ander buur, 'Dikke van de 
      Pegger' was een gezellíg figuur in
      Oosterlo. In de herfst zat hij in de voormiddag
      telkens aan de bietenhoop om te zorgen voor
      voedsel voor de koeien. Tegen de middag kwam
      hij bij ons aan de Leuvense stoof zitten om zíjn
      voeten te warmen en wat te slapen. Ook 's
      morgens als onze Fil thuiskwam van de koolmijn
      stapte hij bij ons binnen. Dan begon hij
      opzichtig zíjn haren te kammen voor de spiegel
      en waste daarna zijn handen en gebaarde dat hij
      bij ons had geslapen. Onze Fil kende 'den Dikke'
      echter en schonk er weinig aandacht aan.
  
       Het was vroeger plezant op de dijk 
      aan de watermolen. Bij het huis van Mitje stond een bank.
      Daar zaten regelmatig Fien van de Boer, Fien
      van Staf van de Pegger, Anna Van Looy en ikzelf
      te babbelen. Er werden ook veel moppen verteld. Daar passeerde soms ook Charel
      Vanneylen. Die reed met een orgeltje rond. Het
      was een mooi instrument waaruit Charel vrolijke
      wijsjes draaide. Het stond altijd buiten tot de
      man op zekere dag besefte dat hij er al zijn geld had in weggestopt.
      Maar dat durfde hij aan niemand vertellen.
  
        In 1964 hebben Fil en ik onze gouden
      huwelijksjubilee gevierd. Het feest had toen
      plaats in de houten parochiezaal die toen naast de kerk in Oosterlo stond. Daar was veel
      volk op afgekomen.
  In Oosterlo hebben we ook een geesteszieke
      van de Rijkskolonie van Geel in de kost gehad.
      De man had vier fietsen. Die verhuurde hij voor
      een kwartje (25 centiemen) per uur aan die er
      om vroeg. Ook haalde hij voor die het hem
      vroegen geneesmiddelen bij de apotheker. Was
      het een flesje dan bond hij dat met een koordje
      op zijn rug. Om een halve frank te verdienen
      was de man steeds paraat. Op zekere dag is hij terug naar de Rijkskolonie te
      Geel vertrokken. Onze kostganger was boos
      omdat Fil de oogst - die nog niet rijp was - niet
      wilde pikken. Hij laadde al wat híj bezat op zijn
      kruiwagen en was voor goed weg.
  Echte hobby's heb ik nooit gehad. Wel was ik
      een beetje nieuwsgezind. De ene keer had ik zin in kippen, een andere keer in kanarievogels,
      schapen of wat weet ik al. In mijn oude dag had
      ik mij een paar schapen aangeschaft. Eén ervan
      was geen 'gemakkelijk' dier. Als iemand in de
      schapenstal kwam, probeerde het altijd met zíjn
      horens te stoten. Op zekere dag was onze Fil zo kwaad dat hij het met een stok sloeg. Het dier
      viel dood neer. Daar had hij veel spijt van.
  De voorlaatste keer dat we naar Lourdes zijn geweest, hebben we veel geluk gehad. 
      Er was een wiel van onze treinwagon afgelopen. Zes uren lang  hebben we in het 
      station van Bordeaux stilgestaan, totdat de defecte wagon
      vervangen was. 
      Onze Fil is ook eens mee geweest. Hij had in Lourdes veel wijn gedronken. Op den duur had hij geen frank meer over. Ik heb zelf voor hem nog een paternoster moeten kopen. Kunt ge u dat voorstellen?
  
       Nu woon ik al negen jaar in Eindhout. Ik ben daar aangesloten bij de Bond van de gepensioneerden. Daar ga ik gaarne naartoe,
      vooral om kaart te spelen. Daar houd ik van. Al drie keer behaalde ik de eerste prijs in de kaartwedstrijd. Werken doe ik niet 
      veel meer. In de zomer ga ik de oude mensen bezoeken die in de buurt wonen. Van televisiekijken 
      houd ik ook. Ook lees ik de krant nog, zelfs liefdesromannetjes. Ja, wat moet een oud mens anders nog doen? 
      Met Ziekenzorg ben ik nog voor tien dagen naar Zandhoven geweest. Daar 
      hebben we veel plezier gehad. De laatste keer was met Olga Sels. Ik ga er beslist nog eens naartoe.
      Nochtans, veel uitgaan en dansen dat kan ik niet
      meer.
  Onlangs dacht ik dat ik nieuwjaar niet meer zou
      halen. Zó ziek ben ik geweest. Vroeger dacht ik
      altijd dat ik zou sterven vóór ons Francine, mijn
      jongste dochter, zou trouwen. Vandaag zit ík
      hier nog want ik voel mij opnieuw gezond. Ik
      heb altijd een zwaar leven gehad met veel
      miserie. Herbeginnen zou ik toch liever niet. Ik
      heb teveel meegemaakt. Als ik nu zou sterven,
      wel ik ben zó gereed. Toch zou ik gaarne nog
      wat hier blijven tot mijn kleinkinderen trouwen
      en wachten op vier geslachten. Ik hoop dat ik
      dat nog mag beleven.
  
 
 
  En Mieke heeft het nog mogen beleven, in 1981 werd 
      zij overgrootmoeder en dat zorgde voor een viergeslacht: Mieke - Rosa - 
      Marina - Elly.
 
 
 
 
  
      Mieke stamde uit een sterk ras, haar nonkel Jef Cools (Jef van Coolske) werd 94 jaar, haar peter was Jan Nijs, de grootvader van Jefke 
      en de vader van Pol Nijs uit de Trichelhoek.
      We weten nu dat enkelen van het nageslacht van de familie Nijs de kaap van 100 jaar hebben overschreden.
  
        Mieke werd geboren op 27 april 1893 te Schoot een 
      gehucht van Tessenderlo en overleed op 17 augustus 1982 te Eindhout bij 
      haar dochter Francine, op 27 april van dat jaar was zij 89 jaar geworden.  
      Haar echtgenoot, Theofiel De Boel werd 
      geboren te Veerle op 17 november 1891. Hij was landbouwer en mijnwerker, zoon van Carolus De Boel en
      Maria Van Meeuwen. Theofiel overleed op 13 oktober 1971 te Eindhout bij 
      zijn dochter Francine.
 
  
      Het gezin De Boel-Cares kreeg acht kinderen:
  
      1. Jan-Baptist (Tist), geboren te Eindhout op 3 februari 1914. 
      Overleden te Oosterlo op 23 augustus 1934. 
      2. Louisa Maria, geboren te Tilleur op 17 november 1915. 
      Overleden te Tilleur op 10 december 1915. 
      3. Marguerite Alphonsine, geboren te Tilleur 17 november 1915. 
      Overleden te Tilleur op 28 november 1915. 
      4. Frans Victor, geboren te Eindhout op 1 november 1919. 
      Overleden (gesneuveld) te Tielt op 24 mei 
      1940. 
      5. Maria Louisa (Lowiske), geboren te Oosterlo op 15 december 1923. 
      Overleden te Oosterlo 
      op 16 september 1931. 
      6. Maria Rosa, geboren te Oosterlo op 30 juni 1932. 
      7. Willy Carolus, geboren te Oosterlo op 2 augustus 1933. 
      Overleden te Oosterlo op 
      22 januari 1935. 
      8. Juliana Francisca (Francine), geboren te Oosterlo op 13 juli 1939.
		Overleden te Eindhout op 12 augustus 2018
  
      Tijdens hun verblijf in het Waalse Tilleur woonde het gezin Theofiel De Boel-Cares achtereenvolgens in de rue Malgarny 
      (vanaf 2 september 1915); in Wathy Ferrant (vanaf 3 december 1915) en tenslotte in 
      de rue Braconier (vanaf 4 september 1916). Na een verblijf van twee jaar in Tilleur kwamen ze terug naar Eindhout.
  Dit verhaal of delen ervan zijn vroeger verschenen in het tijdschrift "Aksie"  nr.1 1980 dat uitgegeven werd te Oosterlo-Geel, in het "Laakdallerke"  nr.2 1982 een reclame folder die vroeger in Eindhout en omgeving werd bedeeld en ook in het contactblad "De Klomp" nr.3 2004 dat uitgeven werd door  "Vrienden van het Museum 
      v.z.w." Heemkring Laakdal.
  Ik vond dat dit verhaal van mijn 
      schoonmoeder ook een plaats verdiende op mijn site, zij en mijn schoonvader verdienden het om 
      niet vergeten te worden.  |