Nadat
hij in de periode van 1 september 1945 tot 30 augustus 1948 in dienst was
geweest als bediende in de gemeentelijke bevoorradingsdienst, werd hij
mijnwerker, alhoewel hij zich in de periode 1948-1955 nog twee uur per dag
bezighield met de administratie van seizoenarbeid en werkloosheid tot in
1955 de RVA zelf de uitbetalingen van de gemeenten overnam. In 1964 toen hij
een schepenmandaat behaalde, kreeg hij slechts een stem minder dan René
Dassen, hetgeen op zijn populariteit wijst. Die cijfers werden bevestigd bij
de "keuze" van 1970, waarna hij burgemeester werd. Tijdens zijn zesjarige
legislatuur werden een aantal openbare werken in de gemeente verricht zoals
de verharding van de wegen in de Trichelhoek. Dat jaar werd het resterend
deel van het oude kerkhof afgebroken. De laatste zerken dateerde van 1938.
Nog in 1971 werd het algemeen rioleringsplan van de gemeente goedgekeurd. In
1972 werden de Sint-Jozefstraat, Achter de Bergen en de nieuwe woonwijk "De
Meir" verhard en tevens werden de plannen goedgekeurd voor verharding van
Poeleinde, Trichelhoek, Varendonkse Baan en Sint-Bavostraat. In 1974
gebeurde de definitieve aanvaarding van het bijzonder plan van aanleg voor
een ambachtelijke zone. In 1975 werden ook de Huisbroekstraat, Stokberg,
Kruis- en Schoolstraat van asfalt voorzien. In de jaren ´70 kende Eindhout
een gevoelige demografische toename. De vestiging van een aantal
industriebedrijven aan het Albertkanaal en de bouw van sociale woonwijken
maakten de bevolkingsverhoging mogelijk. Op 3 april 1975 stond op de agenda
van de gemeenteraad, de bespreking van de fusie met Veerle en Vorst. De
raad, evenals het grootste deel van de inwoners was gekant tegen die
plannen. Eindhout wou zelfstandig blijven. Er werden 14 argumenten tegen de
fusie aangehaald, waarna ongunstig advies werd verstrekt. Die argumenten
waren bvb. dat de bevolking ertegen was, de financiële uitgaven zouden veel
zwaarder wegen op de bevolking, vooral de verhoogde personeelslast en de
bouw van een nieuw gemeentehuis. Bovendien waren er geen waarborgen dat de
Staat zou tussen komen in de zware financiële lasten. De inwoners zouden
alleen nadelen ondervinden "o.a. verdere verplaatsingen naar het
gemeentehuis, minder persoonlijk dienstbetoon, minder contact met de eigen
gekozenen enz. Overwegend dat er bovendien een werkelijk verschil bestaat
tussen de geaardheid van de inwoners van Vorst, Veerle en Eindhout, wat te
verklaren is door de eeuwenoude zelfstandigheid waarop de drie gemeenten
kunnen bogen, en door het feit dat er tussen de dorpskernen een tamelijk
grote ruimte ligt die steeds agrarisch gebleven is; overwegend tenslotte
dat, wat onze gemeente betreft, de vrees niet denkbeeldig is dat wij, als
kleinste onderdeel van het drieluik zouden geminoriseerd worden en
gedegradeerd tot een gehucht". |